concert 20 april 2000




Uitvoering van de Johannes Passion door Oratoriumvereniging "Soli Deo Gloria", met medewerking van het Noord-Hollands Barh Orkest, organiste Aukje Broers en Diane Verdoodt (sopraan), Joke de Vin (alt), Harald Quaaden (tenor), Hans de Vries (bas), Hans Timmermans (tenor, evangelist) en Jelle Draijer (bas, Christus), onder leiding van dirigent Marcel Joosen. Gezien in de Oosterkerk (HOORN).

In 1723 werd Bachs Johannes Passion voor de eerste maal uitgevoerd in Leipzig. Na de 18e eeuw verdween de passie uit de aandacht om pas weer in 1833, nu in het voetspoor van de Matthaeus Passion, tot leven te worden gewekt door de Berliner Singerakademie. Doordat deze passie ieder jaar door de vereniging wordt uitgevoerd, is het werk bij de meeste leden overbekend. Het koor zingt dan ook vanzelfsprekend. Van het orkest is bekend dat het garant staat voor een hoge kwaliteit muziek in de begeleiding. Die verwachting kwam volledig uit. Maar het is moeilijk aan het toeval toe te schrijven dat er vier solisten stonden die allen een hoog vibratogehalte in hun stem hebben. Natuurlijk heeft een dirigent de artistieke vrijheid om daarvoor te kiezen, maar een gelukkige keus is het niet: in Bachs muziek is vibrato niet op zijn plaats. In de langzame gedeeltes van de recitatieven en de aria's waren de vibrerende stemmen nog niet echt storend. In de snellere gedeelten en de daarin verwerkte complexe colloratuur werden de noten echter een onoorlijke brei van geluid, waardoor er niet veel overbleef van de glans en de zeggingskracht van de muziek. Daartegenover stond dat Jelle Draijer (Christus) en Hans Timmermans (evangelist) door hun prachtige, strakke zang en de puntige uitvoering wel lieten voelen hoe mooi de muziek van Bach kan klinken. De viola da gamba (bespeeld door Cassandra Luckhardt) die klinkt nadat Christus is overleden, was eveneens van een verpletterend prachtige dramatiek. Het koor had een heel goede avond, waarin de mannen een extra compliment verdienen voor de uitstekende en goed hoorbare wijze, waarop zij in hun kwantitatieve minderheid hun klanken lieten horen. De koorwerken, die de rol van het volk symboliseren, waren na een wat weifelende start, al van goed niveau. In de koralen legde het koor echter zijn meeste eer. Deze koralen, die als een overkoepelend geweten het gehele verhaal beschouwen en de spiritualiteit van het passieverhaal opwekken, waren door de grote aandacht voor het strakke ritme, de puntigheid, en prima uitvoering van de cesuren vaak van een ontroerende schoonheid in klank en dictie. Op deze manier kan Bach de uitvoering mogelijk hebben bedoeld.

PIETER SCHAPER
Noordhollands Dagblad, 25-4-2000